vrijdag 3 april 2015

LA SEMANA SANTA

Zondags in Sevilla zagen mam en ik hem voor het eerst.

Een processie. Ik had er al over gelezen en de dagen ervoor had ik al gezien dat de stad werd klaargemaakt voor de optocht, maar ik kon me er niets bij voorstellen totdat ik daadwerkelijk zag wat het was.

Rechtstreeks vanuit de bus, na eerst een verdiende café con leche, na een zeer enerverende ochtend, midden op de middag liepen we de stad in. Het zag zwart van de mensen op de Avenida de La Constitución, nog niet eens ten hoogte van de kathedraal. Muzikanten stonden al klaar. Zittend op paarden.
"Vandoar dat den kearl in de bus nen trompet bie zich had", zei mam, zoals alleen zij dat kan zeggen.
Ik knikte.
Het was ons in de bus ook opgevallen dat iedereen zo ongelooflijk mooi gekleed was.
"Zo'n jurk trekt wie an noar nen brulft," zei mam eerder al, tijdens de café con leche, toen er een vrouw langsliep in een prachtige blauw met wit gestreepte jurk.
Ik was het met haar eens, het was een jurk voor een bruiloft en voelde me zwaar underdressed met mijn flufbroek en havaianas.


Waar al die mensen toch naar toe gingen, vroegen we ons af. Of ze überhaupt wel echt ergens heen gingen. Of dat ze gewoon kwamen om te lopen. Om te aanschouwen. Om erbij te zijn. Misschien wel om gezien te worden. Terrassen zaten bomvol. De muziek begon, precies op het moment dat we ten hoogte van de paarden liepen. In wit geklede mensen erachter. Gemaskerd. Een kwelling in deze warmte. Met een puntmuts. Volwassenen en kinderen. Van alles.


Ik dromde me door de mensenmassa. Ik wilde zien wat er gebeurde. En foto's maken. De stoet stopte even en ik maakte een foto van twee meisjes. Ze posseerden graag. De stoet ging verder. Ik maakte nog wat foto's. We dachten allebei dat dit het was. Bij een Mexicaan aten we fajita's, terwijl we het gebonk van de trommels bleven horen. Het was nog niet afgelopen. Toen we weer buiten stonden, was de stoet weg. We liepen. Van het ene terras naar het andere. Nergens werden we geholpen. Alsof we onzichtbaar waren. Het was gewoon te druk. Verderop aan de Calle San Fernando werden we eindelijk geholpen. We bleven even zitten.
 


Terug aan de Avenida de La Constitución, we waren eigenlijk op weg terug naar het hotel, stopten we weer even. Mensen zaten en stonden langs de kant van de weg. Jongens met Justin Bieber-looks, meisjes in hippe topjes, mannen in pak en vrouwen in de mooiste rokken en jurken.

"Er komt vast nog een optocht," zei ik tegen mam. Het gedreun van de trommels klonk in de verte. We besloten richting het geluid te lopen. Ik pakte mam bij haar hand en we zagen nog net hoe een beeld van Maria boven de mensenmassa uitstak en voortbewoog door een smalle steeg richting een andere steeg. Of plein. Ik wist het niet, want ik kon het niet zien. De muziek was prachtig, vond ook mam. Nog net zagen we een aantal puntjes van de puntmutsen boven alles uitkomen. We liepen terug. Het was mooi geweest.


Maandags - ik had mam veilig op het vliegveld afgezet om terug naar Nederland te gaan en ik was dus alleen - kwam ik aan in Córdoba. 's Avonds rond een uur of acht. Het was nog licht. Toen ik de stad inreed zag ik de Mezquita al boven alles uittorenen. Daar moet ik zijn, dacht ik. Daar is mijn hostel. Ik reed zoals de TomTom me aangaf, maar kon niet alle straten in. Afijn, mijn vorige blog vertelt hier alles al over. Ik vond uiteindelijk een hotel langs een van de Avenida's, want mijn geboekte hostel in de stad was echt een no-go. Ik ging die avond de stad niet meer in. Was allang blij dat ik een douche en een bed had gevonden. Pas de volgende dag bewonderde ik het centrum en toen ik aan het einde van de middag terugliep naar het hotel om te vertrekken naar Granada, zag ik een aantal jongens lopen met rare dingen op hun hoofd. Ook in zwart geklede vrouwen liepen me haast omver. Ze hadden duidelijk haast en waren duidelijk onderweg naar iets. Langs de kant van de weg zaten alweer mensen. Ik moest maken dat ik wegkwam, dacht ik, voordat ik weer vast zou komen te staan in het verkeer.

In Granada kwam ik vervolgens later die avond aan. Ik bleef binnen. Was moe. Had al de hele dag hoofdpijn (wat me er overigens niet van weerhield om van de prachtige autorit te genieten!) en ik keek die avond voor het eerst TV. Nederland-Spanje. Hoe toepasselijk.

De volgende dag ging ik op pad. Roshe Runs aan mijn voeten en de stad in. De bus in en lopen maar. Kathedraaltje in en vervolgens om twee uur een slópende tour door het Alhambra. Ik was kapót om vijf uur en hoewel ik netjes had ontbeten en geluncht, had ik een hónger. Aan het einde van de toer kocht ik, voordat de bus kwam, in het winkeltje aan de overkant van de straat een zakje chips. Ik moest gewoon iets eten. De bus bracht me terug naar het centrum en op het moment dat ik langs een cameraploeg de Calle Gran Via de Colón inliep, liep ik zo'n beetje tegen een processie op. Daar gingen we weer, dacht ik.

Deze boetedoeners waren geel en hun puntmutsen waren rood. Eigenlijk best een vrolijk geheel. Het muziekkorps kwam al gauw en ik was bizar onder de indruk van een van de trompettisten die een solo gaf. Hij stond precies ten hoogte van mij, dus ik zag de uitdrukkingen op zijn gezicht toen hij als een malle stond te blazen. Alles was stil, alleen het geluid dat hij uit dat koperen ding produceerde hoorde je. Hoe knap! De stoet liep verder. Volwassenen, kinderen. En vrouwen. In zwart geklede vrouwen. De vrouwen die ik eerder in Córdoba had zien haasten. Zij liepen dus ook mee. Hadden we die dan in Sevilla gemist?

Maar dat was het nog niet. Waar we in Sevilla Maria voorbij zagen komen zag ik nu iets anders aankomen. Hoog boven alles uittorend. Langzaam mijn kant op komend. Een kruis. een groot kruis. Met daaraan een beeld van Jezus gekruizigd. Hoe imposant!

Langzaam wam hij steeds dichterbij, de trommels en trompetten galmden door de calle en ik geloof dat ik met open mond heb staan kijken. Ik maakte foto's, veel foto's, maar geen enkel beeld kon weergeven wat ik nu meemaakte. De man naast me zette zijn hoed af toen Jezus voorbij kwam. Alsof het Jezus echt was. Bizar. De volgende dag zag ik exact wat ik had gezien op de voorpagina van de krant.

Ik ging het terras op. Schranste een paar garnalen weg en dronk een biertje. Verdiepte me verder in het boek over Andalusië en appte met mam dat we in Sevilla niet alles hadden gezien, toen er opeens weer puntmutsen langs kwamen. Deze waren rood met wit (leek Sinterklaas wel) en ik besloot dat waarschijnlijk elke kerk in de stad en daarbuiten een eigen processie heeft tijdens de Semana Santa. Daarom waren het er ook zoveel!

Ik stond op. Wilde naar het hotel. Dit keer een hotel buiten de stad, zodat ik niet met mijn huurbolide vast zou komen te zitten zoals in Córdoba, maar nadat ik nog even de Zara was binnen gegaan en rustig had gelopen merkte ik dat het steeds drukker werd in de stad. Drukker met mensen, geen auto's. Want straten waren afgezet. De processies gingen door. Ik hoorde de trommels en trompetten. Liep richting de straat waar ik die ochtend uit was gekomen, maar kon er niet langs. Hij zat dicht. Op slot. Ik pakte mijn kaart, liep terug naar de fontijnen bij de straat van eerder die middag en probeerde iets anders. Steegje in, steegje uit, plein op, ander steegje in. Alles liep dood. Alles eindigde op niks. Als ik vol goede moed een steeg inliep, zwart van de mensen, liep ik op tegen een verzameling van mensen achter dranghekken en zelfs podia die waren uitgestald langs de kanten van de wegen. Ik liep onder podia door, werd aan de kant geduwd. Mensen dromden door alles heen en ik? Ik raakte lichtelijk in paniek. Iets wat ik nog nooit eerder had gevoeld. En het geroffel van de trommels vond ik opeens eng, al die mensen vond ik eng en ik kon geen kant op. Het leek wel een film, zo onwerkelijk voelde alles aan. Ik voelde zelfs een traan over mijn wang glijden en niemand zag me. Niemand. Iedereen was druk met zichzelf.

Toen ik voor de driehonderdzevenentachtigste keer bij het plein met de fontijnen uitkwam wist ik niet meer wat ik deed. Ik liep en liep en liep, geen idee waar naar toe en opeens was het rustig. Werd de mensenmassa minder en hoorde ik de enge trommels niet meer. Het was inmiddels pikkedonker, tien uur gaf mijn horloge aan en onder een lantaarn pakte ik mijn kaart. Ik zag meteen waar ik was en stippelde een route uit om bij de bushalte te komen. Ik was de gekte ontsnapt en blijkbaar was dit de enige route uit de hectiek. Ik slaakte een zucht van verlichting. En ondanks dat ik alleen in een donkere straat liep, had ik me de hele avond nog niet zo veilig gevoeld.

Werkelijk op de eennalaatste straat vóórdat ik bij de bus zou zijn vroeg een vriendelijke man of hij me kon helpen. Hij zag dat ik een kaart in mijn handen had. En legde me uit waar ik langs moest, wat ik zelf inmiddels al had bedacht. Ik liep de straat uit, naar beneden (Granada is heuvelachtig!) en terwijl ik de bocht om ging, hoorde ik een bus. Ik lachte, volgens mij hardop, want onder mij liepen mensen die omhoog keken. Naar mij. Ze dachten vast dat ik gek was geworden. En daar hadden ze niet eens ongelijk in. Ik liep naar de bushalte waar meer mensen stonden en net op dat moment kwam mijn bus, lijn S2, aanrijden. Hij stopte pal voor mij. Ik kon zó instappen.
Ik legde twee euro bij de buschauffeur.
"Uno?" vraagt hij.
Ik keek hem vragend aan. Mijn oogleden op mijn knieën hangend.
Ik begreep niet wat hij bedoelde.
"Uno con veinte," antwoordde ik bits. De rit kostte toch één euro twintig?
Of ik één kaartje nodig heb, vroeg hij.
"Ja! Si! Uno!"
Is er nog iemand bij me dan? Ik wilde het hem vragen, maar deed het niet.

Hoewel dat op dat moment wel fijn zou zijn geweest.

Geen opmerkingen :

Een reactie posten